Het weerbericht als leidraad om dieren te spotten
Sommige dieren zijn geboren weermannen en -vrouwen: alleen aan hun gedrag kan je vaak al merken wat voor weer het gaat worden. Maar werkt het ook in de omgekeerde richting? Ja hoor, er bestaan wel degelijk specifieke weersomstandigheden waarbij je een grotere kans maakt om bepaalde dieren te zien in de natuur.
Warm en zonnig: buizerds
Roofvogels zoals de buizerd maken gebruik van thermieken – dit zijn luchtbellen die ontstaan door opstijgende, warme lucht – om al cirkelend een plekje hoger aan de hemel te bereiken. Van daaruit kunnen ze dan, net zoals een zweefvliegtuig, grote afstanden overbruggen terwijl ze amper energie verbruiken. En dat is vooral handig tijdens de wintertrek in het najaar, waarbij deze jongens behoorlijk wat kilometers afleggen om warmere oorden te bereiken. De buizerds die we dan boven België zien overtrekken, zijn doorgaans afkomstig uit Scandinavië, waar het ’s winters te koud is voor hen om te overleven. Wil je weten wanneer ze eraan komen, dan moet je dus in de gaten houden wanneer ze de oversteek van Zweden naar Denemarken maken.
Op een zonovergoten oktoberdag met een staalblauwe hemel maak je de grootste kans om overtrekkende buizerds te spotten in ons land. Zijn de weersomstandigheden gunstig en sta je op de juiste plek, dan kan je er met een beetje geluk een paar duizend op één dag zien overvliegen, op weg naar hun winterbestemming in het zuiden (de exacte aantallen kan je raadplegen op www.trektellen.org). Wat die ideale locatie dan mag zijn, hangt af van de richting vanwaaruit de wind op dat moment waait: roofvogels hebben namelijk graag de wind in de rug. In groepjes van enkele tientallen tot soms wel honderd buizerds ‘schroeven’ ze zichzelf een weg naar boven, om vervolgens in de trekrichting af te glijden. Op een hoge plek in het landschap heb je sowieso het beste zicht op dit niet te missen spektakel voor vogelspotters!
Windstil en koud: bosuilen
Nachtdieren laten zich per definitie niet zo makkelijk zien, maar in de juiste omstandigheden kan je ze wél heel goed horen. Hou vanaf november het weerbericht maar in de gaten, en dan meer specifiek de windvoorspellingen. Op een koude, heldere nacht zonder wind reikt de typische, onheilspellende roep van de bosuil– een langgerekte ‘oooeeeh’ gevolgd door enkele korte ‘oehoehoehoehoe’s’ – namelijk extra ver.
Dit fenomeen, dat in onze streken wel vaker voorkomt, noemen we ‘inversie’. Vlak boven de grond is de temperatuur dan lager dan hoger in de lucht, waardoor het geluid tegen een warmere luchtlaag aanbotst en als het ware naar beneden wordt gebogen. Dit maakt dat je ’s avonds en ’s nachts de roep van de bosuil, maar ook andere geluiden, beter over een grote afstand kan horen dan overdag. Je hebt dan waarschijnlijk te maken met een mannetje dat een territorium voor zichzelf en zijn partner aan het uitzetten is.
Fris, bewolkt en vochtig: padden en kikkers
Aan het einde van de winter zitten padden en kikkers te popelen om naar hun voortplantingspoel te verkassen. Alleen is het wel even afwachten tot de weerkaarten grijs kleuren voor ze zich aan die fameuze voorjaarstrek wagen. Met hun gevoelige huidjes kunnen amfibieën het namelijk niet riskeren om onderweg gedehydrateerd te raken – en dat mag je best letterlijk nemen. Als het beschermende slijmlaagje op hun huid opdroogt, is het binnen de kortste keren over en uit voor deze koudbloedige kwakers. Een grijze, regenachtige dag is dus ideaal om amfibieën te spotten!
Behalve de luchtvochtigheid speelt ook de temperatuur een rol: kikkers en padden wagen zich pas uit hun schuilplaats als het kwik boven +7 °C uitkomt. In de praktijk beginnen de meeste amfibieën aan hun reis rond eind januari of begin februari, met een absolute piek halfweg de maand maart. Zitten er een paar druilerige, zachte voorjaarsdagen aan te komen, kruis die dan maar aan in je agenda en en zet je laarzen klaar! En als je dan toch in de buurt bent, neem gerust een emmertje mee en help al die kikkers en padden met voortplantingsdrang in één beweging eventjes veilig de straat oversteken.
Lage luchtdruk: vliegende insecten en … zwaluwen
Als de zwaluwen laag vliegen, gaat het regenen, luidt de bekende weerspreuk. Hoe dat komt, is eenvoudig te verklaren: het heeft alles te maken met hun eetgewoonten. Aangezien lucht stijgt als hij opwarmt, worden vliegende insecten – dé favoriet op het zwaluwenmenu – bij warm en droog weer mee naar boven gevoerd door die opstijgende luchtstromen. Bij lage luchtdruk daarentegen is er weinig thermiek, waardoor insecten bij slecht weer laag bij de grond vliegen. Vochtig weer maakt hen bovendien zwaarder, waardoor de zwaartekracht meer vat op hen krijgt en ze dus ook meer op ‘maaiveldhoogte’ rondzweven. Wil je de zwaluwen van dichtbij in actie zien terwijl ze hun dagelijkse kostje uit de lucht plukken, dan trek je best op een koudere, vochtige dag de velden in.
Bijen en vlinders daarentegen hebben het absoluut niet begrepen op regen – zij kruipen dan net weg in hun schuilplaatsen om die dodelijke druppels te ontvluchten. Vlak vóór een natte periode kan je ze wel nog druk zien rondvliegen. Ze zijn dan bezig een voedselvoorraadje in te slaan om de aankomende regendagen te overleven.