Wat zijn de grootste dieren in onze Noordzee?
Maak kennis met de allergrootste bewoners van onze Noordzee: de zeezoogdieren. Ze voelen zich als een vis in het water, maar hebben meer met ons gemeen dan met hun medezwemmers.
Evolutionair hoogstandje
Zoogdieren hebben heel specifieke kenmerken: ze zijn warmbloedig, ademen via longen, zijn levendbarend en geven melk aan hun jongen. Ze ontstonden ongeveer 160 miljoen jaar geleden uit andere landdieren. Pas daarna pasten sommige zoogdieren zich aan om te leven in zee.
Zo ontwikkelden ze een flinke vetlaag om zich warm te houden in koud water en kregen ze een gestroomlijnd lichaam om snel te kunnen zwemmen. Maar de meest opmerkelijke aanpassingen stellen hen in staat om lang onder water te blijven. Zeezoogdieren hebben meer en dikker bloed, waardoor ze meer zuurstof kunnen opslaan. Tijdens een lange duik vertraagt hun hartslag tot slechts 1 slag per minuut en sluiten ze de bloedtoevoer naar niet-vitale organen tijdelijk af.
Geen bruine vis
Een eerste groep zeezoogdieren in onze Noordzee zijn de walvisachtigen. Die herken je makkelijk aan hun horizontale staartvin die op en neer beweegt tijdens het zwemmen. Wereldwijd zijn er meer dan 70 verschillende walvissoorten. In België is enkel de bruinvis een vaste bewoner. Dat is dus geen vis, en hij is ook niet bruin, maar in tijden van zijn ontdekking was men nog niet zo creatief met naamgeving. Alles is echter beter dan de naam ‘zeevarken’, die de bruinvis in de Middeleeuwen kreeg – toen hij nog vaak in de pan belandde.
De bruinvis is de kleinste walvisachtige en lijkt erg op een dolfijn (ook lid van de orde van walvissen). Op zee zijn ze minder opvallend dan dolfijnen, omdat ze niet vaak uit het water springen. Wel kan je hen kort zien ademhalen aan het wateroppervlak. Onderzoekers schatten het aantal bruinvissen in onze Noordzee op ongeveer 20.000 exemplaren. Bruinvissen leven in kleine groepjes en gebruiken onderwatergeluid om lekkere vishapjes te lokaliseren. In de zomer paren ze en 11 maanden later zet de bruinvismoeder haar kalfje ter zee. Het kalf blijft zo’n 8 maanden bij de moeder. In die tijd drinkt het moedermelk en leert het zelf vis vangen.
Zeerovers
En dan zijn er de zeehonden, die tegenwoordig steeds vaker opduiken aan onze kust. Ze jagen op zee, maar komen aan land om te rusten en om hun jongen te werpen. Met hun ‘vinpoten’ kunnen ze zich zowel in water als op land voortbewegen, al gaat het in zee aanzienlijk vlotter dan op het strand. Het zijn echte roofdieren, dat zie je aan hun scherpe tanden. Zeehonden sporen hun prooien op met behulp van hun lange snorharen, waarmee ze de kleinste beweging in het water kunnen detecteren. Op die manier kunnen ze tot op 100 meter afstand bepalen waar zich een lekker visje – of misschien wel een stevige bruinvis – bevindt.
Gewoon of grijs?
In onze wateren leven twee soorten: de gewone zeehond en de grijze zeehond. De eerste is veel kleiner en heeft een duidelijke ‘knik’ tussen neus en voorhoofd. Er eentje in het echt zien, lukt best tijdens de ruiperiode. Dan komen zeehonden aan land om het verharingsproces te versnellen. De grijze zeehond ruit in maart/april en de gewone zeehond krijgt z’n nieuwe vacht in de zomer.
De biologische klok van onze twee zeehonden loopt op nog meer vlakken verschillend. De voortplanting verloopt bij elke soort heel anders. De gewone zeehond werpt zijn jong vlak voor de zomer, terwijl de grijze zeehond wacht tot het weer kouder wordt. Het grijze zeehondenjong komt dan ook ter wereld met een dikke wintervacht en is de eerste weken niet in staat om te zwemmen. De jongen blijven braaf wachten tot hun moeder hen aan land komt zogen, terwijl de gewone zeehond meteen na de geboorte mee het water in kan.
Eens de zoogtijd voorbij is, zijn de jongen van beide soorten op zichzelf aangewezen om te leren jagen. In die periode zijn ze dan ook erg kwetsbaar. Ze verliezen gewicht omdat ze nog niet in staat zijn voldoende vis te vangen.
Dwaalgasten
Behalve de vaste bewoners van onze Noordzee komen er ook elk jaar enkele verdwaalde zeezoogdieren op bezoek. Zo was er vorig jaar regelmatig een groep tuimelaars te zien – dolfijnen die wel eens het gezelschap van mensen opzoeken. Ook de witsnuitdolfijn en de gewone dolfijn komen soms langs. Af en toe zwemmen er grotere walvissen voorbij, zoals de bultrug, de potvis of de grote vinvis. Al deze dwaalgasten horen thuis in de Atlantische Oceaan. Waarom ze bij ons terechtkomen, is niet altijd te verklaren.
Waarschijnlijk heeft het te maken met een verandering in hun prooibestand in combinatie met een groei van hun eigen populatie. De grote exemplaren komen vaak in de problemen in de ondiepe Noordzee, met een levensbedreigende stranding tot gevolg.