Dieren in animatiefilms: enkele misvattingen op een rij
Is het je al opgevallen dat dieren een prominente rol spelen in veel animatiefilms? Dat is geen toeval: dieren vertonen herkenbaar gedrag, zien er vaak schattig, stoer of grappig uit en vormen dus een prima bron van entertainment. Bovendien zijn de makers van zulke films doorgaans kwistig met het vaatje antropomorfisme wanneer ze hun fluffy personages vormgeven, waardoor we ons extra betrokken voelen bij hun lotgevallen. Op die manier wordt er natuurlijk wel zo nu en dan een loopje genomen met de realiteit …
Opgegroeid met Disney-dieren
Haal even de favoriete tekenfilm uit je jeugd voor de geest. Zie je hem voor je? Wij durven er donder op te zeggen dat de hoofdrol gespeeld wordt door een dier. Van meer exotische soorten zoals die in ‘Jungle Book’ (1967), ‘The Lion King’ (1994), ‘Finding Nemo’ (2003), ‘Madagascar’ (2005) en ‘Kung-Fu Panda’ (2008) tot dieren van bij ons zoals in ‘Bambi’ (1942), ‘Robin Hood’ (1973), ‘Over The Hedge’ (2006), ‘Ratatouille’ (2007) en ‘Bee Movie’ (2007): we zijn allemaal groot geworden met de ‘verdisneyficeerde’ versie van veel diersoorten.
En hoewel we heel goed weten dat het in animatiefilms om fictie gaat, toch heeft dit ertoe bijgedragen dat we dieren ook in het echte leven nogal gemakkelijk menselijke eigenschappen toedichten. Daar hoeven we ons niet slecht om te voelen – zelfs Charles Darwin liet zich al verleiden tot antropomorfisme – maar het is wel belangrijk om ons ervan bewust te zijn dat dieren zich in werkelijkheid niet gedragen of voelen zoals mensen. Laat staan dat ze op hun achterpoten lopen, een broek dragen en een stoomboot besturen, zoals Mickey Mouse in ‘Steamboat Willie’ uit 1928.
Even rechtzetten …
Van die vermenselijking van dierlijke personages was je je waarschijnlijk wel al bewust. Maar wist je dat er nog meer ‘misvattingen’ in onze geliefde animatiefilms geslopen zijn?
#1 Bambi is geen ree of edelhert
Heb jij ook altijd gedacht dat Bambi, met zijn witte staartje en dito vlekjes op de flanken een reeënjong was? En dat zijn vader met zijn imposante gewei veel weg had van een edelhert? Fout gedacht! De film ‘Bambi’ mag dan gebaseerd zijn op een Oostenrijks-Hongaarse roman (‘Bambi, A Life In The Woods’ van Felix Salten) waarin Bambi als een ree omschreven wordt, maar eens Walt Disney de rechten in handen kreeg, vond hij deze hertensoort niet herkenbaar voor zijn Amerikaanse publiek.
In de Verenigde Staten komt het ree van nature namelijk helemaal niet voor – en het edelhert evenmin, trouwens. Dus werd de tekenfilmversie van Bambi geïnspireerd door het ‘white-tailed deer’ of witstaarthert, een hertensoort die zowat overal in de Verenigde Staten leeft. Om de looks van deze dieren zo goed mogelijk te benaderen, stuurde Disney een fotograaf maandenlang op pad om foto’s in het wild te maken. Uiteindelijk liet hij zelfs twee jonge witstaarthertjes naar de Disney-studio in Californië overbrengen om model te staan voor de tekeningen van de animatoren.
#2 Pepé Le Pew is geen bunzing
Hij heeft een zwart-wit gestreepte staart en verspreidt een afschuwelijke stank wanneer hij die opheft … Rarara, wat is het? In het Vlaams taalgebied hebben we er geen moeite mee om Pepé le Pew, een figuurtje dat deel uitmaakt van de bekende Looney Tunes-cartoons, bij zijn juiste soort te benoemen. Een stinkdier, natuurlijk! Los van de kritiek op de overvloed aan Franse stereotypes en het mogelijke goedpraten van zijn voortdurende seksuele intimidatie richting ‘love interest’ Penelope Pussycat, zorgt deze Don Juan voor nog meer discussie aan de overkant van onze taalgrens. Daar gaat hij namelijk door het leven als Pepé le Putois, wat zoveel betekent als Pepé de Bunzing.
Nochtans is een bunzing een heel ander beestje dan een stinkdier: hoewel hij eveneens een vloeistof afscheidt uit de anaalklieren, heeft de bunzing een lang, slangachtig lichaam zoals een otter en veel grovere haren dan een stinkdier. Ook is hij bruin van kleur in plaats van zwart-wit gestreept. En terwijl de bunzing deel uitmaakt van de familie der marterachtigen, zou het stinkdier zijn familiebanden met zijn marterneven al veel eerder in zijn evolutie doorgeknipt hebben. Hoe de Franstalige Pepé aan zijn foutieve naam komt, is ons een raadsel!
De bunzing heeft een andere vachtkleur en lichaamsbouw dan het stinkdier
#3 Een bij heeft geen vier poten
Uiteraard heeft een bij geen vier maar zes poten, zal je denken. Toch moet je er maar eens op letten: de meeste tekenfilmbijen gaan met vier pootjes door het leven. De voorste twee ledematen gebruiken ze dan als handen en de achterste als voeten, net als bij mensen. Daar duikt dat antropomorfisme weer op … Bovendien vinden we een insect op die manier niet alleen aangenamer om naar te kijken – hoe meer poten, hoe meer we het beestje in kwestie als ‘akelig’ percipiëren – maar het kost een tekenaar ook minder moeite en tijd om slechts vier poten te animeren. Hoewel de makers van pakweg ‘Bee Movie’ waarschijnlijk perfect op de hoogte zijn van de anatomie van een bij, kozen ze er om bovenstaande redenen dus voor om de hoofdpersonages af te beelden met een verkeerd aantal ledematen.
In deze animatiefilm uit 2007 zitten trouwens wel meer fouten waar imkers en bijenliefhebbers over struikelen … Zo zijn de honingbijen die de nectar gaan verzamelen stuk voor stuk mannetjes, terwijl deze zware taak in het echte leven uitsluitend door vrouwtjes verrichtwordt. En is het je al opgevallen dat honingbijen standaard afgebeeld worden met een geel-zwart gestreept jasje, zoals een wesp, terwijl de donkere strepen in werkelijkheid een bruine tint hebben?
Waarom hebben animatie-dieren zo’n grote ogen?
Van eend Donald tot doktersvis Dory, van panda Po tot konijn Stampertje: wat hebben al deze aaibare tekenfilmdieren met elkaar gemeen?
Juist ja, onrealistisch grote ogen met een heleboel oogwit. Nochtans is er maar één diersoort met zoveel wit in de oogbollen en dat zijn wij zelf. En daar is een goede reden voor. Bij andere dieren is dit oogwit zo goed als weg geëvolueerd, omdat lichte ogen te veel aandacht trekken tijdens het jagen – of bejaagd worden. Omdat wij mensen aan de top van de voedselketen staan, mogen onze ogen daarentegen gerust gezien worden.
Bovendien helpen ze ons bij onze non-verbale communicatie. Sommige boezemvrienden hoeven elkaar maar een blik toe te werpen en weten al meteen wat de ander bedoelt. En laat dit aspect net de reden zijn om geanimeerde dieren van een ‘menselijke’ blik te voorzien. Dierlijke tekenfilmpersonages met een zichtbare iris kan je nu eenmaal veel meer gezichtsuitdrukkingen toebedelen!
Ook voor het abnormale formaat van hun ogen bestaat een biologisch gefundeerde verklaring: ogen die in verhouding tot het hoofd en de rest van het lichaam erg groot zijn, doen denken aan schattige babywezentjes en daar worden we nu eenmaal instinctief door aangetrokken. Zelfs in die mate dat we automatisch positieve eigenschappen aan die grote ogen vastkleven, zoals ‘lief’, ‘onschuldig’, ‘schattig’ enzovoort. Er bestaat zowaar een wetenschappelijke term voor dit fenomeen, namelijk ‘the cute response’. We kunnen dus stellen dat animatiedieren inspelen op ons aangeboren moeder- en vadergevoel, wat meteen verklaart waarom veel mensen het niet droog houden tijdens het hartverscheurende einde van ‘Bambi’ (spoiler alert: de mama sterft).
Trouwens, er is één diersoort waarbij tekenaars de waarheid niet overdreven veel onrecht moeten aandoen om die ‘schattige respons’ uit te lokken bij de kijker … Springspinnen zijn namelijk écht gezegend met een paar enorm grote, blinkende kraaloogjes. Persoonlijk vinden wij de animatieversie genaamd Lucas the Spider, die de hoofdrol speelt in een aantal korte filmpjes op YouTube, best geslaagd!