Sporen van de rugstreeppad
Deze dieren bewegen zich op een afwijkende manier voort
Rennen, vliegen, zwemmen, hink-stap-springen … Je kan het zo gek niet bedenken of er bestaat wel een diersoort die uitblinkt in een van deze sportieve disciplines. Maar soms zijn de echte kampioenen net diegene waar je ’t het minst van zou verwachten.
De rugstreeppad loopt sneller dan hij springt
Padden en kikkers staan erom bekend je de stuipen op het lijf te jagen door plotsklaps een half metertje de lucht in te springen, net wanneer je rakelings langs hen heen wandelt. Aan dat soort atletische toeren heeft de rugstreeppad geen boodschap, want met zijn korte pootjes zou hij toch nooit indruk kunnen maken. En waarom springen als je veel sneller bent al rennend? Een rugstreeppad die zijn dagelijkse kostje bij elkaar aan het scharrelen is, doet soms zelfs wat denken aan een muis, omdat hij zich zo schichtig voortbeweegt. Best een vreemd gezicht! Al sprintend kan hij met gemak lange afstanden afleggen – tot wel enkele kilometers ver – en dankzij de gele racestreep op zijn rug lijkt hij uiteraard nóg sneller.
Mieren worden plots luchtacrobaten
De hardwerkende mier kennen we vooral van haar indrukwekkende bouwsels op de bodem van een bos of haar nogal onevenwichtige vriendschap met een kudde bladluizen in bomen en planten. Altijd nuchter met haar zes pootjes op de grond … behalve als het gaat om toekomstige koninginnen en mannetjes die vers uit het ei kruipen op een zwoele, warme zomerdag. Raar maar waar: paren doen mieren blijkbaar het liefst zwermend door het luchtruim, dus komt deze nieuwbakken generatie met vleugels op de wereld.
Alle mierenhopen in de buurt spuwen quasi gelijktijdig honderden vliegende mieren uit, zodat de mannetjes niet lang moeten zoeken naar een mierenprinses uit een andere kolonie. Eens de daad erop zit, sterven de mannetjes … en de nieuwbakken koningin? Die eet na de bevruchting haar eigen knapperige vleugeltjes met veel smaak op en wordt zo weer een ‘gewone’, niet-vliegende mier – met koninklijk bloed, weliswaar.
De hazelworm, een hagedis met slangambities
Terwijl een doorsnee hagedis zich als de bliksem uit de – letterlijke – voeten kan maken bij naderend onheil, ligt dat voor de hazelworm toch een tikkeltje gevoeliger. Door het ontbreken van pootjes moet deze hagedissensoort haar toevlucht nemen tot een soort slechte imitatie van een slang. In tegenstelling tot dat soepel kronkelende reptiel gaat het er bij de hazelworm nogal stijfjes aan toe. Ze heeft dan ook een aanzienlijk logger lijf, wat maakt dat ze zich moet beroepen op een zijdelingse, boogvormige beweging om vooruit te raken. Vlees noch vis, slang noch worm: de hazelworm sleept duidelijk wat issues met zich mee!
Huppende gaaien en stappende kwikstaarten
Lange afstanden overbruggen vogels vanzelfsprekend al vliegend door de lucht. Waar heb je anders vleugels voor? Wanneer ze zich echter op de begane grond bevinden, maken ze gebruik van hun poten om zich voort te bewegen – hetzij al stappend, hetzij al huppend. De algemene regel zegt dat kleine vogeltjes al springend met hun twee pootjes tegelijk over de grond bewegen, terwijl we vogels met een grotere gestalte eerder als getrainde wandelaars kunnen bestempelen. Geen algemene regel zonder uitzonderingen om ze te bevestigen, dus uiteraard leven er ook vogels in onze natuur die net het omgekeerde doen van wat je zou verwachten.
De gaai, die kraaiachtige met z’n opvallend gekleurde jasje, lijkt wel twee ingebouwde pogosticks in plaats van poten te hebben. Je ziet hem niet zo vaak op de grond – boomkruinen zijn meer zijn ding – maar als hij toch komt neergedaald op aarde, zal hij zich al huppend op twee poten tegelijk voortbewegen.
De kwikstaart daarentegen, een kleine zangvogel, zoekt al stappend naar insectjes op de bodem. Laat je niet bedotten door zijn wippende staartje: hij zet wel degelijk zijn ene pootje voor het andere om sneller vooruit te komen in het leven. Als je goed kijkt, zie je trouwens dat andere kleine insecteneters zoals de heggenmus hetzelfde doen, al is dat bij die laatste moeilijk te zien omdat hij met kleine schokjes beweegt.
De waterspin jaagt al zwemmend
Gek genoeg vinden we een spin onder water meteen een pak minder angstaanjagend dan wanneer ze ons vanuit onze lege, hagelwitte badkuip aanstaart. In tegenstelling tot de doorsnee huisspin met haar typische, onvoorspelbare manier van lopen – een van de redenen waarom zoveel mensen bang zijn van spinnen – gaat de waterspin veel behoedzamer te werk. Haar bewegingen worden verzacht door de weerstand van het water, waar ze de hele dag én haar leven lang kan verblijven met dank aan haar ‘duikerklok’, een netje van spinrag gevuld met lucht.
Meestal kruipt ze gewoon op een onderwaterplant, waarbij ze haar pootjes in het water laat hangen om de trillingen van een naderende prooi op te vangen. Maar soms kiest de waterspin ook het ruime sop en gaat ze actief en al zwemmend op jacht – al zijn het vooral de mannetjes die dit risico nemen. De vrouwtjes kiezen liever voor de veilige piste en wachten geduldig af tot hun maaltijd vanzelf binnen pootbereik komt.