Vossendrol
Uitgetest: Op zoek naar drollen (en andere 'viezigheden')
“Kunnen we niet iets doen met uitwerpselen?” Die vraag gooide een collega in de groep toen het woord ‘wereldtoiletdag’ viel tijdens een redactievergadering van Onze Natuur. En zo gebeurt het dat ik op een wisselvallige herfstdag op de parking van het Boshuis in Zoersel sta te wachten op natuurliefhebber Koen De Smet en boswachter Werner Van Hove. Niet alleen kennen ze alle geheimen van het Zoerselbos en zijn bewoners, beide kunnen ook bevlogen vertellen over scatologie of ‘keutelkunde’. Mijn missie: een snelcursus drollen spotten!
“Of het echt alleen maar drollen mogen zijn?” vraagt Koen al wanneer we nog geen vijftien passen gezet hebben. “Er zijn zoveel meer sporen te vinden van dieren, zonder het over hun letterlijke pootafdrukken te hebben. Vooral met urine strooien ze kwistig rond: op kruisingen, bij een opvallende steen of tegen een rechtopstaand paaltje kan het bijna niet missen of er heeft iemand tegen geplast. Het is dé manier bij uitstek om je feromonen de wereld in te sturen - geurstoffen die soortgenoten vertellen dat jij hier de plak zwaait. Weinig mensen weten dat dieren vaak ook keutels gebruiken om hun territorium af te bakenen. Let er maar eens op: die laten ze vaak op een zelfde, opvallend plekje achter.”
De grond afspeuren naar ‘landmarks’
Onderweg houden we druk pratend onze ogen op de bosbodem gericht. Babbelen houdt voor dit type van natuurbeleving immers geen risico in: je jaagt er gelukkig geen enkele keutel mee het struikgewas in. Elk opvallend landschapselement wordt door de twee drollenjagers grondig geïnspecteerd. “Deze omgevallen boom zou een perfect plekje zijn voor een marter om zijn gevoeg te doen”, volgens Koen. “Je ziet vaak ook krabsporen op een deel van zo’n boom, daar is al het mos weggewreven door een marterachtige.” Maar buiten zulke krabsporen hebben de roofdieren vandaag niks voor ons achtergelaten.
Werner loodst ons mee naar een natter gedeelte van het Zoerselbos: “Als we ergens hazenkeutels kunnen vinden, is het hier. Hun plantaardige mestballetjes zijn iets groter dan die van het konijn en ze vallen het meest op op dunnere plekken tussen het gras. Ze zijn ook minder bolrond dan konijnenkeutels, je kan er een druppel in herkennen.” Maar ook van hazen vinden we voorlopig geen spoor.
Eerste keer prijs!
Terwijl mijn gidsen met één oog op de grond elkaar bijpraten over de laatste ontwikkelingen in hun favoriete natuurgebieden, valt mijn oog op een ietwat slijmerige, bijeengedrukte en kakigroene aaneenschakeling van segmenten. “Zou dit iets kunnen zijn?”, vraag ik voorzichtig. Ik moet meteen denken aan ganzenpoep, maar we hebben hier wel degelijk met een zoogdier te maken volgens Koen: “Het is best een grote drol, dus bedenk even wat het zeker niet kan zijn.” Edelherten leven niet in Vlaanderen en ook van everzwijnen heb ik in deze regio geen weet. Ding-ding-ding: ree is het juiste antwoord!
“Waarschijnlijk van een uit de kluiten gewassen reebok”, vult Werner aan. “Soms vallen reeënkeutels uit elkaar zoals die van schapen, maar het gebeurt ook dat ze aan elkaar blijven hangen zoals hier. En dan krijg je reeëndrollen i.p.v. keutels.” Mijn vondst blijkt helemaal niet zo uniek te zijn: gedurende een honderdtal meter vinden we hoopje na hoopje van hetzelfde type. Wedden dat hier bij het vallen van de avond een hoop reeën te zien zijn?
Konijn met peren
Zonder ook maar één hint van haas verlaten we de reeënweides en trekken we terug het bos in. Een vervallen brugwal trekt meteen de aandacht van de twee heren en warempel vinden ze iets wat er voor deze beginner allerminst uitziet als iets dat langs de achterzijde van een dier gepasseerd is. “Dit is nochtans zeker en vast een drol”, bevestigt Koen. “Het is een typische locatie om iets te droppen, al valt dat niet altijd meteen op met alle herfstbladeren die nu weelderig vallen. Het lijkt wel een vrucht, je herkent de schil van vermoedelijk een peer. Toch is het hier door een roofdier neergelegd, een vos of een marter - zeker kan je het zo niet weten. Die eten ook wel eens wat anders dan alleen maar prooidieren en dan vind je dus plantenresten terug in plaats van dierharen.”
Links: aaneengeplakte keutels van reebok; rechts: carnivoor die peer gegeten heeft
Een beetje verderop vinden we een eerste uitwerpsel dat wél zeker aan een vos toegeschreven kan worden. Werner: “Deze ligt midden op het pad, maar dat is helemaal niet zo uitzonderlijk. Dieren gebruiken graag onze boswegen, het is dus heel logisch dat ze er ook hun territorium markeren. Meestal ontlasten ze zich op kruisingen, maar dat hoeft dus niet per se. Met dit soort keutels moet je wel opletten: ze kunnen vossenlintworm met zich meedragen: nooit met de blote hand aanraken dus!” Met de veiligheid van een stokje wordt het inwendige van de reeds beschimmelde keutel toch aan een grondige inspectie onderworpen. Zou het konijn kunnen zijn? De kleine stukjes bot en haren wijzen echter eerder op een muizensoort.
Sterrenschot en een intermezzo van oehoe
Plots merk ik een hoopje semi-transparante bolletjes op. Het lijkt wel alsof er een hyperlokale hagelbui gepasseerd is en dat zou bij dit weertype zelfs heel realistisch zijn, maar de vondst is eerder slijmerig dan ijzig. Diep in mijn achterhoofd gaat een belletje rinkelen: “Zou dit reigerkots kunnen zijn?” Niet op deze locatie, wordt mij al snel duidelijk gemaakt, maar mijn determinatie is wel gedeeltelijk juist volgens Koen: “Dit is inderdaad sterrenschot, in dit geval opgebraakt door een marterachtige. Als die een wijfjeskikker met onbevruchte eitjes opeet, zwellen de eitjes in zijn maag op tot ze zo groot zijn dat ze de snelste weg naar buiten opzoeken.”
Links: sterrenschot (in dit geval: marterkots); rechts: reeënkeutels
Het geleiachtige resultaat is zo fascinerend dat het sprookjesachtige namen krijgt als sterrenschot en heksensnot. Je zou er spontaan een wens van gaan doen, maar wat ons daarna te wachten staat had ik werkelijk niet kunnen dromen: bij vol daglicht vliegt een oehoe op uit het naaldbos waar we doorheen wandelen. Gelukkig was onze blik heel even niet op de grond gericht, want zo’n waarneming (mijn eerste oehoe) wil je niet missen natuurlijk!
Aankomst in het sporenwalhalla
Vooraleer we terug richting parking trekken, wil Werner ons nog meenemen naar een open vlakte om konijnenkeutels te zoeken. “Hier is het droog genoeg opdat konijnenholen niet onderlopen, hazen hebben daar minder last van en bevolken hier de nattere gebieden.” Het is duidelijk dat Werner zijn grootste troef voor op het laatst gehouden heeft, want de hoeveelheid sporen die we hier terugvinden wijst op een enorm rijk leven in dit kleine stukje bos.
Links: braakballen van een uil; rechts: drol van een marter
We spotten meteen een heleboel duivenveren, wijzend op een plukplaats van havik of sperwer. Vlak daarbij eindelijk twee konijnenkeutels: niet veel, maar ze zijn er. En ook: ontelbaar veel reeënkeutels met een klein puntje aan één zijde, dit keer netjes één voor één gedropt door een jonger exemplaar. Amper één meter verder: enkele braakballen (zeg maar ‘braakworsten’) van een uil. Die mag je wel vastpakken met je handen, toch trek ik vriendelijk mijn paskaart. En dan, dé keutel waar Koen al de hele wandeling op wacht: “Een marter! Je ziet dat die een spiraalvormige opbouw heeft en bovendien is elk onderdeel spits aan één kant en stomp aan de andere. Overschotten van haren houden de boel bij elkaar.” Als kers op de taart vinden we op de terugweg naar onze wagens nog een schoolvoorbeeld van een vossendrol: het resultaat zie je helemaal bovenaan dit artikel.