Vismigratie in België
Het spreekt misschien niet zo tot de verbeelding als de vaak luidruchtige en spectaculaire migratie van vogels, maar er bestaat ook vismigratie. Het is een mysterieus fenomeen dat door het ondergedompelde leven van vissen niet eenvoudig te bestuderen is en wetenschappers al jaren in de ban houdt. Jan Breine en Pieterjan Verhelst zijn er daar twee van. Samen met hun collega’s van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) ontrafelen deze twee onderzoekers stukje bij beetje dit ingewikkelde aspect van het leven van onze Belgische vissen. Geen gemakkelijke klus!
Om het verhaal van de vismigratie goed te begrijpen, moeten we het wel eerst kort hebben over de voortplanting bij vissen. “Vele vissen migreren immers als ze nageslacht willen produceren” vertelt Jan. Voortplanting bij vissen begint met paaien: het vrouwtje legt onbevruchte eieren, waarna het mannetje er een wolk zaad overheen brengt. Op die manier worden de eitjes uitwendig bevrucht en ontwikkelen ze zich tot vissenlarven. Met een portie geluk groeit een deel daarvan uit tot een volwassen vis, waarna de cyclus zich kan herhalen.
Zoete en zoute dromen
Naargelang hun verblijf in zoet of zout water, kan je vissen onderverdelen in verschillende groepen. Wanneer vissen hun hele leven in zoet of zout water verblijven, spreken we respectievelijk van potamo- en oceanodrome vissen. Onderzoek naar Belgische vismigratie focust echter vooral op diadrome vissen: zij migreren tussen zout en zoet water. “Binnen die groep van diadrome vissen heb je enerzijds de katadromen die vanuit zoet naar zout water migreren om te paaien, en de anadromen die juist het omgekeerde doen” vertelt Jan ons.
Vooral anadrome soorten zijn talrijk vertegenwoordigd in onze Belgische wateren. “Er zijn driedoornige stekelbaarzen die vanuit de zee naar het zoete rivierwater migreren om er te paaien. Net zoals spiering, fint, de rivier- en zeeprik, de zalm en de forel. Moest de Europese steur terugkomen, dan zijn we een anadrome soort rijker in België.” De enige katadrome Belgische vis is de Europese paling, die vanuit de Europese rivieren stroomafwaarts het ruime sop opzoekt om te paaien in de Sargassozee – al is dat laatste nog in mysterie gehuld…
Waarom migreren?
Er zijn verschillende drijfveren voor vissen om te migreren naar andere wateren. Ze kunnen er specifiek of rustiger paaigebieden vinden, of de concurrentie met andere vissoorten en het gevaar om verslonden te worden door roofdieren kan er minder zijn. Voedselrijkdom speelt waarschijnlijk een sleutelrol en verklaart waarom er in onze koudere, gematigde Belgische wateren voornamelijk anadromen voorkomen en slechts één katadroom, de paling. “In de tropen zijn rivieren heel voedselrijk, soms zelfs rijker dan de zee. Daardoor zijn de larven van sommige zeevissen, zoals de paling – van oorsprong een tropische zeevis – de rivieren gaan opzoeken om daar te groeien. Daar komt dus voornamelijk katadrome vismigratie voor” vertelt Jan. “In koudere en gematigde streken, zoals bij ons, is het net andersom, daar zal je vooral anadrome vissen aantreffen. In die streken is de zee vaak rijker aan voedsel dan de rivieren en trekken bepaalde vissenlarven dus naar zee om op te groeien. Denk maar aan typische koudwatersoorten, zoals de zalm en forel, die paaien in zoet water, waarna de larven het zoute water van de zee opzoeken.”
Navigeren is een kunst
Het lijkt haast onmogelijk, maar vissen slagen erin hun paaiplaatsen – die soms zelfs hun eigen geboorteplaats zijn – zonder al te veel moeite te vinden. “Hoe vissen navigeren is na decennialang onderzoek nog steeds niet geweten. Er zijn veel theorieën, maar heel zeker zijn we nog steeds niet. Bij bepaalde vissen werd al gevonden dat ze een geschikte rivier om te paaien vinden, doordat ze soortgenoten in die rivier kunnen ruiken via bijvoorbeeld hormonen. Ook geurstoffen van de rivier zelf zouden sommige vissen, zoals jonge palingen, kunnen aantrekken om ze stroomopwaarts op te trekken. Daarnaast tonen studies op zalm en paling aan dat het aardmagnetisch veld een zekere rol speelt bij hun migratie.” Naast geur en aardmagnetisme, kunnen stromingen ook een handje (of vinnetje) helpen. “Volwassen palingen zwemmen zeewaarts op momenten van veel neerslag – vooral in het najaar –, wanneer de waterstroom in de rivier sterker wordt en hen een duidelijke richting naar zee geeft. Bovendien geeft het hen een extra duwtje in de rug, waardoor ze bij wijze van spreken met wind in de rug naar zee migreren.” Ten slotte zouden ook licht en zelfs onderwatergeluid van belang kunnen zijn bij navigatie.
De paling: een geval apart
Deze katadroom migreert vanuit Europese rivieren naar de Atlantische oceaan om er te paaien in de Sargassozee, 7000 km van hier. Tenminste, dat vermoedt men. Er zijn nog nooit voortplantende palingen of eitjes in het wild waargenomen, maar honderd jaar geleden werden de kleinste larven van hoogstens een paar dagen oud in die zee gevonden. Die larven liften gedurende twee jaar op de Golfstroom mee richting West-Europa en ontwikkelen onderweg tot glasalen: kleine doorzichtige palingen. Zij trekken onze rivieren op, waar ze zich vestigen en uitgroeien tot volwassen exemplaren. Vijf tot twintig jaar later keren ze terug naar zee. Tijdens die migratie naar hun paaigronden teren ze op hun vetreserves: ze stoppen met eten en een deel van hun skelet lost op om voedingsstoffen vrij te maken. Omdat men nog nooit een volwassen paling heeft zien terugkeren en omdat de migratie en het paaien waarschijnlijk een heuse uitputtingsslag zijn, gaat men ervan uit dat volwassen palingen sterven op de paaigronden.
Links: glasaaltjes, rechts: Europese paling
Een tocht vol gevaren
Een rustige trip naar betere oorden is het zeker niet. Migratieobstakels, vervuiling, klimaatverandering, uitheemse soorten en overbevissing maken het steeds moeilijker voor vissen om lange afstanden af te leggen. “Migrerende vissen hebben er tientallen miljoenen jaren evolutie op zitten om hun gedrag perfect af te stemmen aan het stromingsregime van rivieren. Nu de mens plots ten tonele verschijnt en waterlopen vol gaat zetten met sluizen, stuwdammen, waterkrachtcentrales en watermolens, maken we het ze erg moeilijk” benadrukt Jan. “Die obstakels verhinderen vissen niet alleen om te migreren, maar waterkrachtcentrales en watermolens kunnen ze ook in stukken hakken. Waterkracht is dus zeker geen vorm van milieuvriendelijke energie. Daarnaast heeft het merendeel van de Belgische waterlopen nog steeds geen goede biologische toestand bereikt. Het is evident dat vervuiling, soms resulterend in vissterfte, nefast is voor migrerende vissen. Ook klimaatveranderingen zoals veranderende watertemperatuur en droogte hebben een impact. Bepaalde soorten, zoals zalm en forel, hebben koude nodig om zich voort te planten, terwijl bijvoorbeeld palingen een waterstroom gebruiken om de weg te vinden. Bij dit laatste kunnen droogte en het dichthouden van sluizen voor waterbesparing voor grote problemen zorgen. Bovendien ondervinden bepaalde vissoorten last van uitheemse ziektes of parasieten, waardoor ze niet goed meer kunnen migreren. Onze paling bijvoorbeeld wordt geplaagd door een parasiet uit Azië, die zich in zijn zwemblaas nestelt. Deze blaas is nodig voor diepteregulatie wanneer de paling door de Atlantische Oceaan zwemt op dieptes van 100 m tot zelfs 1000 m. De parasiet zorgt er voor dat de zwemblaas niet meer goed werkt, waardoor die dieptevariatie mogelijk niet meer wordt gehaald en de paling uitgeput raakt of vatbaarder wordt voor roofdieren omdat veilige dieptes onbereikbaar worden. Ten slotte zijn veel migrerende vissoorten gegeerd op ons bord. Denk maar aan zalm, forel en paling, maar ook de eitjes van de steur, namelijk kaviaar. Elft en fint zijn tegenwoordig minder bekend, maar tijdens de vorige eeuwen waren ook dit belangrijke consumptievissen.”
Werk aan de winkel: The Big Five
Gelukkig zijn wetenschappers naarstig op zoek naar oplossingen voor dit prangend probleem. Zo omschreef Pieterjan ‘The Big Five’: vijf maatregelen voor een meer succesvolle vismigratie. Hindernissen verwijderen lijkt een logische eerste maatregel om de natuurlijke aard van en de toegang tot rivieren en zeeën te herstellen. Hindernissen moeten bovendien niet per se helemaal verwijderd worden. “Zeesluizen op een kier zetten in het voorjaar tijdens vloed om jonge paling binnen te laten, werkt heel goed, maar er hangen enkele randvoorwaarden aan vast: voldoende neerslag en afvoer van de rivier, zodat het binnen gelaten zoute water direct afgevoerd kan worden bij de volgende eb” vertelt Pieterjan. Als deze maatregel niet in te voeren is omdat een hindernis een belangrijke nut dient (zoals bescherming tegen overstroming), zou men vispassages moeten installeren. Dat zijn alternatieve viswegen, zoals een vistrap, die een hindernis omzeilen. “Het probleem met zo’n installatie is dat die vaak maar in één richting werkt” nuanceert Pieterjan. “Een vistrap langs bijvoorbeeld een waterkrachtcentrale kan er voor zorgen dat een zalm, die tegen de stroom zwemt en niet voorbij de waterkracht kan, de ingang van de vistrap vindt en zo stroomopwaarts geraakt om te paaien. In omgekeerde richting zal dat niet lukken: een paling migreert met de hoofdstroom mee en die stroom zal steeds door de waterkrachtcentrale gaan om maximaal energie op te wekken. De paling zal het minieme stroompje dat door de vistrap gaat niet vinden en bijgevolg door de waterkrachtcentrale zwemmen met de hoofdstroom. Door de grote schroeven van die installatie riskeert de paling in stukken te worden gehakt.” Wat dit betreft is er dus nog veel onderzoek nodig. Vervolgens moet men overgaan tot het herstellen van leefgebied, het uitzetten van gekweekte wilde vissoorten en een duurzame visserij van de migrerende soorten. Alleen op die manier zullen we bestaande populaties kunnen versterken.
Links: zeesluis, recht: vistrap
Het mysterie ontrafelen
Het moge duidelijk zijn: ook de komende jaren zullen wetenschappers en ingenieurs hun handen vol hebben met onderzoek om de hiaten in onze kennis over vismigratie te dichten en om tot duurzame migratiemaatregelen te komen. Maar hoe gebeurt zo’n onderzoek? Vissen zijn immers allesbehalve gemakkelijke studieobjecten: ze zijn klein, leven onder water en hebben een immens domein tot hun beschikking. Gelukkig bestaat er technologie waarmee zelfs de kleinste naald in de grootste hooiberg gevonden kan worden. “Wij onderzoeken vismigratie vooral aan de hand van zenders. Deze zenders sturen een geluidssignaal met een specifieke ID uit dat gedetecteerd kan worden door een detectiestation dat in het water hangt. In België hebben we een netwerk van ongeveer 170 stations om gezenderde vissen te volgen. Recent zijn we ook een onderzoek gestart met dataloggers: een toestel dat data als temperatuur en diepte opslaat in plaats van uitstuurt. We hangen die loggers aan palingen die we loslaten in zee. Na zes maand komt de datalogger automatisch los, drijft naar het wateroppervlak, spoelt aan en wordt hopelijk door iemand gevonden. Op de datalogger staan onze contactgegevens alsook een beloning van € 50 om het terugbrengen van het toestel te stimuleren. Wanneer we het toestel terugkrijgen, kunnen we de data downloaden en het traject van de vis berekenen. Het is dus een indirecte manier om vismigratie in kaart te brengen. Het voordeel van deze methode is dat we niet afhankelijk zijn van detectiestations, wat deze methode vooral dankbaar maakt om vissen verder op zee te volgen, waar het onmogelijk is om ontvangststations te plaatsen die doorgaans een bereik van 300 m hebben.”
Meer weten over vismigratie, problemen en oplossingen? Bekijk dan zeker deze video van het VLIZ of lees dit artikel van Pieterjan in EOS! En voor de speelvogels onder ons: het palingspel!