Mierenpissebed
5 bizarre weetjes over het leven onder de grond
In aflevering 2 van ‘Onze Natuur’ stond vorige week het element ‘Aarde’ centraal. Daarom duiken we vandaag in de bodem, waar gigantisch veel onderbelichte soorten de plak zwaaien in op het eerste gezicht best moeilijke leefomstandigheden. Want hoe ontwijk je gevaar als je geen poot voor ogen ziet? Hoe beweeg je je voort in een vast medium? In dit artikel zoomen we verder in op het thema ‘aarde’ en bestoken we je met weetjes over het bizarre leven in de ondergrondse natuur.
1. 100.000 dieren
De wereld onder het aardoppervlak is minstens zo biodivers als die daarboven, maar vooral ook veel talrijker. Zou je al wat leeft onder één vierkante meter aarde minutieus turven, dan kan het aantal individuele dieren oplopen tot meer dan 100.000. Jawel, meer dan 100.000 bodemdiertjes die onder jouw voeten een ongezien leven leiden mét de bijbehorende spanning en intriges! Wordt het daar dan niet ongemeen druk? Dat valt goed mee. Omdat de bodem op elke diepte andere eigenschappen heeft, kiest elk organisme er zijn eigen favoriete plekje uit. Doorploeg één lopende meter van boven naar beneden en textuur, vochtgehalte, temperatuur en zuurgraad veranderen continu – samen met het aanwezige bodemleven. Dat maakt het onderaardse ook zo uniek: terwijl het op één plekje boven de grond nat en zuur of droog en schraal is, blinkt een doorsnede van wat er zich onder onze voeten afspeelt uit in diversiteit.
Doorsnede van de bodem bij een hermeanderingsproject in Limburg
2. Ademen onder de grond
Wanneer wij denken aan ‘levend begraven worden’, beneemt het idee alleen al ons onze adem. Maar goed dus dat bodemdieren daar wat op gevonden hebben. Mollen hebben bijvoorbeeld dubbel zoveel hemoglobine in hun bloed zitten, een molecule waarmee zuurstof uit de longen naar de organen en spieren wordt getransporteerd. Tegelijkertijd zorgt hemoglobine ook voor de afvoer van CO2 naar de longen, waar het als afvalstof weer wordt afgegeven aan de omgeving. Het probleem wanneer je in een afgesloten gangenstelsel leeft, is immers dat je je eigen uitgeademde lucht (met een overvloed aan CO2) weer inademt. Met zijn extra hemoglobinevoorraad kan de mol toch grote inspanningen leveren in een zuurstofarmer milieu.
3. Stevige graafpoten
Wie onder de grond leeft, heeft twee opties: gangen graven of andermans gangen gebruiken. Twee dieren zijn bijzonder goed uitgerust om grote hoeveelheden bodem te verzetten en zorgen dus mee voor geschikte woon- en kruipruimtes van andere aardebewoners: de mol en de veenmol. Wanneer je enkel hun gigantische graafpoten te zien krijgt, zou je zweren dat ze met dezelfde genen gezegend zijn. In werkelijkheid hebben de twee supergravers hun tools onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Een fenomeen dat bij biologen te boek staat als ‘convergente evolutie’: twee onverwante soorten (hier: een zoogdier en een insect) die onder invloed van gelijkaardige levensomstandigheden eenzelfde kenmerk hebben verkregen.
Veenmol
4. Zien in het donker
Eén van de grootste uitdagingen waarmee ondergrondse dieren geconfronteerd worden, is het gebrek aan licht om zich te kunnen oriënteren in de omgeving. Althans, dat zou zo zijn voor soorten die zich voornamelijk baseren op visuele informatie, zoals mensen. Bodembewoners hebben daar echter heel wat vernuftige oplossingen voor gevonden, waardoor ze zich onder het aardoppervlak als een vis in het water voelen. Zo hebben de meeste een buitengewone reukzin waarmee ze kunnen navigeren richting voedsel of juist weg van vijanden. Ook zijn ze vaak bijzonder gevoelig aan trillingen, waardoor ze perfect kunnen inschatten welke andere aardbewoners de ruimte met hen delen. Helemaal blind zijn ze bijna nooit, want zelfs van op het eerste gezicht oogloze wormen en aaltjes is aangetoond dat ze lichtgevoelige cellen hebben die hen wegleiden van het zonovergoten aardoppervlak.
5. Een beetje bleek
Een uitzondering op die regel vormen de ‘troglobieten’, een extra speciale tak van de bodemdieren die soms wél volledig blind zijn. Zij leven wel onder de grond, maar niet zoals de organismen van hierboven. Troglobieten zijn exclusieve grotbewoners: ze leven in permanente duisternis in diepe spelonken van grotten en aardscheuren. Op deze onherbergzame plekken kan je trouwens allerminst spreken van een bruisende omgeving: het aanwezige leven is er minimaal en je moet al geluk hebben om af en toe wat te eten te vinden. Daarom hebben de meeste troglobieten een trage stofwisseling. Maar hun permanente staat van lichte ondervoeding is niet de reden waarom ze er wat bleekjes bijlopen (of vaker: kruipen). Op plekken waar geen greintje licht doordringt, heb je niks aan pigment in je huid. Veel troglobieten gaan dan ook totaal kleurloos door het leven.